C.6.4 DefaultInstellingen - RuudvandenWijngaart/VestaDV GitHub Wiki

  • Beschrijving: In deze container zijn een groot aantal 'standaardinstellingen' verzameld welke deel uitmaken van je modelruninstellingen. Met deze modelruninstellingen kan de gebruiker als het ware zelf een scenario ontwerpen. In het onderdeel D.1 wordt nader context gegeven bij het concept van een modelrun.

  • Locatie: /Invoer/DefaultInstellingen

  • Hoe werkt het? De Defaultinstellingen kunnen onderverdeeld worden in Basis- en Toekomst- (ook wel Rekenstap genoemd) instellingen. Deze instellingen bepalen hoe de modelparameters er in het startjaar uitziet en hoe zij zich ontwikkelen in de toekomst. De instellingen kunnen door de gebruiker aangepast worden.

De basisinstellingen

De basis instellingen vermelden de instellingen voor het startjaar van de doorrekening. Dit bestand wordt bovendien tevens gebruikt als basis voor de toekomstige instellingen per zichtjaar middels een overervingsstructuur. Zie onderdeel D.1 voor een uitleg van de overervingsstructuur.

  • Pad in de GUI: /Invoer/DefaultInstellingen/Basis

  • Pad op je computer: %ProjDir%\Runs\DefaultSettings\Basis.dms

Beschrijving van de instellingen

Er is een grote diversiteit aan instellingen mogelijk binnen dit bestand, welke variëren van het instellen van de hoogte van subsidies tot een selectie maken van gebiedsopties binnen een scenario. Hieronder wordt een selectie van de mogelijke instellingen nader toegelicht. Deze instellingen zijn aan te passen met de Crimson Editor om vervolgens zelf scenario's te genereren.

Parameter PlanRegio

Middels de parameter Planregio kan ingesteld worden op welk geografisch niveau de rentabiliteit van gebiedopties worden doorgerekend en hoe de hoofd outputindicatoren (zie container Resultaten) worden gepresenteerd. Het is mogelijk het het rekeniveau voor gebiedsopties en presentatieniveau aan te passen. Er worden op dit moment twee verschillende ruimtelijke niveaus onderscheiden om mee te rekenen: buurt en gemeente. Hierbij worden de CBS-buurtenindeling en CBS-gemeentenindeling aangehouden. Standaard rekent het model op buurtniveau.

Parameter HasStartingArcSet

Met deze parameter kan ingesteld worden of huidig bestaande warmtenetten wel of niet worden meegenomen in de doorrekening. Dit is een 'bool' variabele, welke ingesteld kan worden met true of false. Indien deze waarde false is, betekent dit dat het model er van uitgaat dat er geen huidige bestaande warmtenetten aanwezig zijn in Nederland.

Attribute BS_isActive

Met deze atribute kan ingesteld worden welke type bebouwing meegenomen wordt in de doorrekening; woningen, utiliteit en glastuibouw. Dit is een 'bool' variabele, welke ingesteld kan worden met true of false. Door true of false in te stellen op de relatieve posities van de bebouwing kan keuzes gemaakt worden in de doorrekening van de type bebouwing.

Parameter BC_doNieuwbouw

Met deze parameter kan ingesteld worden of nieuwbouw wordt meegenomen in de doorrekening. Dit is een 'bool' variabele, welke ingesteld kan worden met true of false. Indien deze waarde false is, betekent dit dat het model er van uitgaat dat er geen nieuwbouw plaatsvind in Nederland voor de zichtjaren.

Container Rapportage

Dit geeft de mogelijkheden voor rapportage weer, zoals deze worden weergegeven in de container MaatregelenRapportage onder de container Resultaten. De container MaatregelenRapportage kan je zien als een pakketje van resultaten per geografisch gebied (met o.a. de energielabels, verdeling van de warmtetechnieken van het geografische gebied). Het is mogelijk om deze resultaten te laten zien voor verschillende institutionele niveaus in Nederland, dus gemeentes, buurten, Energieregio's of Nederland als geheel. In het geval gekozen wordt voor ‘gemeente’, dan worden de resultaten in de container MaatregelenRapportage weergegeven voor alle gemeenten van Nederland.

In de container Rapportage is het ook mogelijk om een additionele onderverdeling te kiezen, onderscheid makend naar bijvoorbeeld woningtype of bouwjaarklasse. Deze onderverdelingen kunnen worden gekozen door een cijfer te kiezen bij de parameter ‘WoningBestaandRapGroep’ en ‘UtilBestaandRapGroep’.

Container EIA

In het Vesta MAIS model kan gerekend worden met investeringssubsidies voor verschillende onderdelen in de warmteketen. Hierbij kan het percentage van het investeringsbedrag opgegeven worden. Deze verschillende onderdelen in de keten zijn weergegeven met de volgende termen (enkele voorbeelden):

  • Rs_LokaleOpwekking: De investeringskosten van gebouwgebonden installaties zoals zon-PV of een elektrische warmtepomp
  • Rs_Gebouwverbetering: De investeringenskosten van schilverbeteringen, zoals beschreven in het kopje “Energiebesparing”
  • Rs_Ongeriefsvergoeding: De ongeriefsvergoeding voor wanneer bewoners hun woning uit moeten vanwege een verbouwing.
  • Rs_ProjectManagement: Project management kosten
  • id: Investeringskosten van inpandige distributie, hierbij gaat het om bijvoorbeeld de kosten voor het vervangen van de radiatoren door een LT-afgiftesysteem in een gebouw
  • wd: Investeringskosten van wijkdistributie, de netten die aangelegd moeten worden in de wijk zelf
  • pt: Investeringskosten van primair Tansport, de pijpleiding om de warmte te transporteren van de primaire warmtebron naar de desbetreffende wijk
  • WKO: De investeringskosten van het WKO systeem
  • LT: De investeringskosten van lage temperatuur warmtenetten met puntbron
  • H2: De investeringskosten van waterstofnetten

Door middel van het aanpassen van de factor achter deze verschillende onderdelen is het mogelijk om een percentage voor de investeringssubsidie in te vullen. Hierbij is 0.1 een investeringssubsidie van 10% van de investeringskosten voor het desbetreffende onderdeel.

Naast de boven beschreven componenten is ook nog de instelling ‘R_SplitIncentiveFactor’ opgenomen voor het verbruik en vastrecht. Dit omvat het aandeel van de vermeden verbruiks- of vastrechtkosten dat de gebouweigenaar krijgt in plaats van de gebruiker in het geval van een investering in energiebesparing of lokale opwekking. Om de investering terug te verdienen ontvangt de gebouweigenaar (de investeerder) een gedeelte van de uitgespaarde energiekosten over de rest van de levensduur van de maatregel. Standaard staat dit op 80%, wat betekent dat 80% van de uitgespaarde energiekosten naar de gebouweigenaar (bijv. verhuurder) gaat en 20% van de uitgespaarde energiekosten komen ten goede aan de gebruiker (bijv. huurder).

Container SDE

Middels de container SDE kan in het model exploitatiesubsidies worden ingevoerd. Hierbij gaat het dus om een subsidie op de hoeveelheid GJ geleverde duurzame energie. Hierbij kan er onderscheid worden gemaakt naar de verschillende gebiedsopties die warmte zouden kunnen leveren. De SDE subsidie voor waterstof, lage-temperatuur warmtenetten en WKO wordt opgegeven bij de parameters ‘SDE_H2’, ‘SDE_LT’ en ‘SDE_WKO’. De SDE subsidie voor de overige gebiedsopties wordt bepaald in de parameter ‘SDE’, waarbij het mogelijk is om de subsidie te variëren per type warmtebronnen.

Container RuimtelijkeVraag

Onder de container RuimtelijkeVraag vind je de container Drager. In deze container kan je de verwachtingen in de algemene vraag naar verschillende onderdelen van de energievraag binnen de gebouwde omgeving definiëren. Dus als er door de gebruiker wordt verwacht dat de elektriciteitsvraag gerelateerd aan apparatuur nog gaat stijgen dan moet de factor ‘ElektrischeApparatuur’ aangepast worden van 1.0 naar bijvoorbeeld 1.05. Hiermee zou de elektriciteitsvraag (voor apparaten) voor alle gebouwen stijgen met 5% ten opzichte van de originele getallen beschreven in het kentallenbestand. Hetzelfde zou gelden voor de andere onderdelen zoals de warmwatervraag. Als de gebruiker verwacht dat deze met 5% daalt dan moet de factor 1.0 voor ‘TapWater’ aangepast worden naar 0.95. Op deze manier is het mogelijk om algemene trends in de energievraag binnen de gebouwde omgeving mee te nemen binnen Vesta MAIS.

Container Lokaal

Binnen Vesta MAIS is het mogelijk om verschillende gebouwgebonden-installaties mee te nemen in de berekening. Het is nog niet mogelijk om deze mee te nemen op basis van een rentabiliteit berekening voor een businesscase. De gebruiker moet opgegeven met welk percentage deze technologie groeit. Als bijvoorbeeld wordt verwacht dat 25% van de gebouwen een zon-PV installatie in het basisjaar neemt, dan wordt bij ‘Zon-PV’ een factor van 0.25 opgegeven. Hetzelfde geldt voor de zonneboiler, Micro-WKK (mWK) en de hybride warmtepomp (hWP).

Container Gebouwopties

In dit onderdeel worden de instellingen voor de gebouwopties beschreven. Gebouwopties omvatten veranderingen aan het gebouw ten behoeve van de warmtetransitie, zoals sprongen in schillabels en het plaatsen van elektrische warmtepompen. per type bebouwing kan de gebouwopties ingesteld worden (zie hiervoor o.a. de containers BestaandeWoning en BestaandeUtil). In het basis bestand, oftewel de instellingen voor het startjaar, wordt standaard de HR en VR-ketels op aardgas ingesteld zonder isolatie voor de verschillende typen bebouwing. In het startjaar wordt de begin situatie ingelezen en dus nog niet gerekend aan de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Echter, mocht de gebruiker daar behoefte aan hebben dan kan hier de uitgangspositie voor de gebouwopties aangepast. Voor de meeste gebruikers is het interessanter om een aanpassing te maken in de gebouwopties voor zichtjaren, zie hiervoor het bestand Rekenstap.dms en de sectie Rekenstap hieronder. Daar gaan we ook nader in op de verandering van van de gebouwopties.

Container Kosten (kostenontwikkelingen en leercurves)

Binnen Vesta MAIS zijn er verschillende schuiven die de kosten en opbrengsten van Vesta MAIS beïnvloeden. De belangrijkste schuiven worden hier uitgelicht. In Vesta MAIS is voor elke kosteninschatting een maximum en een minimum opgenomen, de schuif ‘VerbeterMinMaxSchuif’ bepaald of wordt uitgegaan van de maximale of minimale kosteninschattingen. In de default situatie staat deze op 0.5 en wordt dus uitgegaan van de gemiddelde kosteninschatting. De kosteninschattingen zelf zitten ergens anders in het model, namelijk in de container Kengetallen. In deze container worden de kostenontwikkelingen middels leercurves gedefinieerd en ingelezen. Ook deze leercurves kunnen desgewenst worden aangepast. Met de schuif ‘LeercurveMinMaxSchuif’ kan worden ingesteld of wordt uitgegaan van de optimistische of pessimistische leercurve. In de uitgangssituatie wordt van de gemiddelde leercurve uitgegaan. Daarnaast is het mogelijk om de leercurve in zijn geheel mee te nemen of niet, dit wordt aangegeven met de ‘LeercurveGebruikSchuif’. Ten slotte geeft de laatste schuif onder de container Kosten, de ‘IndividueleVerwarmingSchuif’, aan welk percentage van de meergezinswoningen blokverwarming hebben. Dit heeft invloed op de businesscase van warmtenetten, omdat wanneer er blokverwarming aanwezig is de kosten voor de koppeling aan het warmtenet lager zijn.

Container GebiedOpties

In dit onderdeel worden de instellingen voor de GebiedsOpties beschreven. In het basis bestand, oftewel de instellingen voor het startjaar, zijn er nog geen collectieve aanbodopties om uit te kiezen (container GebiedsOpties, parameter Aantal: [0]). In het startjaar wordt de begin situatie ingelezen en dus nog niet gerekend aan de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Voor de meeste gebruikers is het vanaf een zichtjaar (zie hiervoor het bestand Rekenstap.dms en de sectie Rekenstap hieronder) interessanter om verschillende gebiedsopties mee te nemen.

Vervolgens zijn er nog enkele instellingen die impact hebben op de gebiedsopties. Enkele van deze instellingen worden hier kort toegelicht; de MinderDanAndersFactor, de vaste warmteprijs en de groengasfactor.

Binnen Vesta MAIS wordt bij de berekening van de businesscase voor warmtenetten uitgegaan van het Niet-Minder-Dan-Anders (NMDA) principe. Hierbij wordt berekend wat de totale kosten voor een bepaald gebied zouden zijn wanneer deze op gas zouden blijven, de referentiecase. Vervolgens wordt er per warmtebron gekeken wat de kosten zijn voor dit gebied wanneer een warmtenet aangelegd zou worden. Met de MinderDanAndersFactor is het mogelijk om de situatie niet exact te vergelijken met de referentiecase (gas), maar met een bepaalde fractie van de kosten. Zo is het mogelijk om te kijken of een businesscase haalbaar is wanneer uitgegaan wordt van 90% van de kosten voor de referentiecase. In praktijk zou dit betekenen dat er gerekend wordt met een warmteprijs van 90% van de aardgasprijs.

Daarnaast is het ook mogelijk om een vaste warmteprijs op te geven. Hierbij wordt het NMDA-principe dan niet meer gehanteerd. Zo wordt er gerekend met een vaste warmteprijs. Hiervoor moet worden opgegeven dat er met een vaste warmteprijs gerekend wordt bij de instelling ‘IsVasteWarmtePrijs’, bij “true” wordt deze meegenomen en bij “False” niet. Daarbij moet de warmteprijs zelf ingesteld worden bij de instelling “VasteWarmtePrijs”.

De laatste instelling is de GroenGasFactor, deze factor geeft aan welk aandeel van het geleverde gas wordt geleverd door groen gas. Voor groengas wordt ook een andere groengasprijs gebruikt. Het gebruik van de GroenGasFactor heeft dus impact op de een rentabiliteitsafweging die het model maakt. Vervolgens heeft de GroenGasFactor ook impact op de CO2-emissies gerelateerd aan gas.

De Toekomstinstellingen

De rekenstapinstellingen representeren de toekomstinstellingen komend ná het startjaar van de doorrekening. Standaard is er 1 stap aangemaakt die de instellingen van de toekomstige jaren (2025, 2030, 2035, 2040, 2045 en 2050) kunnen veranderen. De gebruiker kan ook zelf zelf meer van deze stappen aanmaken om te variëren in de instellingen. Met meerdere stappen kan de gebruiker specifieke toekomstinstellingen koppelen aan een bepaald zichtjaar, bijvoorbeeld stap 1 met beleidsveranderingen in 2025, stap 2 met nieuwe gebouw- en gebiedsopties in 2030 en stap 3 met nieuwe beleidsveranderingen in 2050.

  • Pad in de GUI: /Invoer/DefaultInstellingen/Rekenstap

  • Pad op uw computer: %ProjDir%\Runs\DefaultSettings\Rekenstap.dms

Beschrijving van de instellingen

De toekomstige instellingen geven aan waar de modelleur wilt afwijken van de basisinstellingen zoals deze zijn opgesteld voor het startjaar. Hierbij geldt het principe dat wanneer er niks wordt opgegeven in Rekenstap.dms er uit wordt gegaan van de instellingen in Basis.dms. Alle beschreven instelling onder het kopje 'Basis' kunnen dus middels het 'Rekenstap' bestand aangepast worden voor toekomstige zichtjaren. Standaard zijn er twee aanpassingen ten opzichte van de basis instellingen al gedefinieerd door PBL, namelijk de instellingen voor gebouwopties en gebiedsopties. Deze worden hieronder toegelicht.

Het is mogelijk om per toekomstige zichtjaar te differentiëren in de toekomstige instellingen middels verschillende stappen. Standaard is er 1 stap aangemaakt die de instellingen van de toekomstige jaren (2025, 2030, 2035, 2040, 2045 en 2050) kunnen veranderen. De gebruiker kan ook zelf zelf meer van deze stappen aanmaken om te variëren in de instellingen. Met meerdere stappen kan de gebruiker specifieke toekomstige instellingen koppelen aan een bepaald zichtjaar, bijvoorbeeld stap 1 met beleidsveranderingen in 2025, stap 2 met nieuwe gebouw- en gebiedsopties in 2030 en stap 3 met nieuwe beleidsveranderingen in 2050. De stappen in toekomstige zichtjaren werken met een overervingsstructuur, deze wordt verder toegelicht in de runfile.

Parameter KiesMaatschappelijk

Wanneer een gebouwoptie of gebiedoptie wordt toegepast, hangt af van de afweging die het model maakt. Dit kan je zelf instellen in het model. Standaard wordt in Rekenstap.dms gebouwopties en gebiedopties toegepast wanneer dit rendabel is obv. eindgebruikerskosten. Dit wordt ingesteld doordat de parameter KiesMaatschappelijk op ‘false’ staat. Echter, de gebruiker kan er ook voor kiezen om gebouwopties en gebiedsopties toe te passen wanneer deze maatschappelijk gezien het meest rendabel zijn. Dit kan door door de parameter 'KiesMaatschappelijk' op 'True' te zetten.

Container GebouwOpties

De gebouwopties die worden meegenomen met de rentabiliteitsafweging kunnen per type bebouwing worden gedefinieerd; Bestaande of nieuwbouw woningen, utiliteit en glastuinbouw. Hiervoor gebruikt je de 'container GebouwOpties'. Per type bebouwing kan ingesteld worden welke arrangementen van gebouwopties worden meegenomen in de afweging. Een arrangement bestaat uit schillabel sprong en/of installatie. Met 'Criteria/Aways en Never' kan ingesteld worden welke arrangement in overweging wordt genomen. Indien de gebruiker zelf arrangementen wilt maken of aanpassen dient de gebruiker aanpassingen door te voeren in de map %ProjDir%\installaties. Het bestand GebouwOptie.csv worden de arrangementen gedefinieerd, bestaand uit een combinatie van een warmtetechniek en een schillabelsprong. In installatie.csv kunnen de eigenschappen van de installaties gedefinieerd worden, die onderdeel uitmaken van de arrangement in GebouwOptie.csv. In Performance.csv kunnen de prestatie eigenschappen van de installatie in combinatie met verschillende schillabels gedefinieerd worden.

Container GebiedOpties

Daarnaast is het mogelijk om het aantal gebiedsopties in te stellen dat wordt meegenomen in het betreffende zichtjaar, waarbij het ook mogelijk is om te variëren in welke gebiedsopties worden meegenomen. Hiervoor gebruik je de 'container GebiedsOpties'. Het minimum van de in te stellen gebiedsopties is 0 en het maximum is 10. Het gekozen 'aantal' moet ook terugkomen in de opties hieronder. Wanneer het ingestelde aantal 5 is dan moeten eronder ook 5 gebiedsopties terugkomen. Bij deze opties geldt dat de volgorde van de lijst met gebiedsopties een belangrijke rol speelt. Dit bepaald namelijk de volgorde waarin de gebiedsopties worden meegenomen. Hierbij wordt per gebied eerst gekeken of optie 1 rendabel is, wanneer deze niet rendabel is dan wordt gekeken naar de rentabiliteit van optie 2 enzovoort. Hierdoor kan het zo zijn dat optie 2 misschien wel meer rendabel is dan optie 1, maar omdat optie 1 eerder in de rangorde staat wordt deze toegepast. De volgorde van de gebiedsopties is dus ook een belangrijke input voor Vesta MAIS.